Lotti van der Gaag volgt in 1948-1949 lessen aan de Vrije Academie in Den Haag. Gestimuleerd door haar leermeester Livinus van de Bundt, die in haar een groot talent ziet, legt ze zich toe op het boetseren met klei en gips. Wanneer ze in het Stedelijk Museum werk ziet van de beeldhouwer Ossip Zadkine vertrekt ze in haar eentje naar Parijs om bij hem in de leer te gaan. In Parijs vindt ze een atelierruimte bij de Cobrakunstenaars Appel en Corneille. Ze maakt moderne beelden waarin gesloten volumes worden afgewisseld met openingen. Naast haar baanbrekende sculpturen heeft zij ook zo’n driehonderd schilderijen gemaakt waarin de materie eveneens losbreekt uit de vorm. Lotti van der Gaag heeft nooit de erkenning als volwaardig Cobrakunstenaar gekregen. Wel ontving ze diverse prijzen voor haar werk:  een studiebeurs van de Franse regering (1952), de prix Susse (1958) (genoemd naar de Parijse bronsgieter), de Jacob Marisprijs voor de beeldhouwkunst (1964) en de Ouborgprijs (1993).