Edith van Leckwijck is 15 jaar als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt en haar familie van Antwerpen naar Den Haag vlucht. Het gezin blijft hier gedurende de oorlogsjaren wonen. Edith weet al jong dat ze schilder wil worden. Ze krijgt les van de Belgische kunstenaars Jules Schmalzigaug en Willem Paerels, die ook naar Den Haag gevlucht zijn. Van Leckwyck exposeert haar werk pas voor het eerst in 1927, in Antwerpen en Den Haag. De reacties op haar tentoonstellingen zijn voorzichtig positief. Met het primitieve karakter van de kunstwerken weten de recensenten zich nauwelijks raad. Tijdens een tentoonstelling bij Cercle Artistique in Antwerpen in 1929 ontmoet Edith de schilder Heinrich Campendonck. Als ze in 1935 in het huwelijk treden, legt Edith haar penseel neer om haar man te ondersteunen. Na zijn dood in 1957 pakt Edith haar kunst weer op. Ze exposeert opnieuw in binnen- en buitenland.